Je leest nu het eerste hoofdstuk uit het spannende avonturenboek “Avonturen maak je zelf”. Veel leesplezier gewenst!
Het was muisstil in de auto. Mama reed, papa las de krant. Achterin zaten drie kinderen in wat momenteel de vuilste plek in Frankrijk moest zijn. De vloer was bezaaid met kruimels, boekjes, speelgoed en zelfs een sok waarvan niemand wist van wie ze was. Kato en Tuur fluisterden tegen elkaar. Af en toe gniffelden ze zacht. Renke zat tussen hen in maar hoorde er niets van, ze sliep.
“Zijn we er bijna?” vroeg Tuur. Hij knipoogde naar zijn grote zus. Kato beet op haar lippen. Ze kon amper haar lach inhouden.
“Mama? Papa?” probeerde Tuur. Het bleef stil. Het enige geluid de snurkjes van Renke en de blazer van de auto.
“Nu ik,” fluisterde Kato. “Zijn we er bijna, papa?”
Papa en mama keken voor zich uit en deden alsof ze de kinderen niet hoorden. Kato tikte op het raam. Hoe kon ze dit winnen?
Plots ging er een luide ‘aaaahwoeee’ doorheen de auto, alsof een beer na vier maanden uit zijn winterslaap ontwaakte. Enkel Renke kon zo geeuwen als ze wakker werd na een middagdutje.
“Mama, ik heb honger,” zei Renke, terwijl ze in haar ogen wreef.
“Goede poging, zus,” fluisterde Kato. Renke keek haar onbegrijpend aan. Plots boog papa zich voorover en leek in de rugzak aan zijn voeten te rommelen. De drie kinderen hielden hun adem in. Eindelijk draaide papa zich half om in de stoel en gooide een pak koekjes op de schoot van Renke.
“Renke, alles verdelen, anders—” begon papa, maar hij stopte halverwege de zin. Zijn ogen werden groot en hij zei: “Oh nee!”
“Gewonnen!” gilden Kato en Tuur. “Je kon niet zwijgen tot aan de camping!” zongen ze. “Papa kon niet zwijgen, papa kon niet zwijgen!”
Papa sloeg gespeeld met zijn hand tegen zijn hoofd. “Verdorie toch,” zei hij met een grijns.
Renke haalde haar schouders op, deed het pak koeken open en begon alvast te smullen. Hoe langer haar broertje en grote zus zongen, hoe meer koekjes zij alvast kon opsmikkelen.
“Wauw! Kijk!” gilde Renke. Ze had net het laatste koekje opgegeten toen ze in de verte een kasteel zag.
Mama keek boos in de achteruitkijkspiegel en zei: “Voor een achtjarige heb jij toch een felle gil, schat.”
“Sorry, mama,” zei Renke. Ze wees naar het kasteel. “Wonen daar prinsessen denk je? Het lijkt zo uit een sprookjesboek te komen.”
Kato en Tuur keken op van hun spelletjes. Hun monden vielen samen open.
“Prinsessen? Eerder spoken,” piepte Kato.
De hemel was helderblauw, behalve boven het kasteel. Daar hingen enkel donkere, grijze wolken, alsof die bij het kasteel hoorden.
“Griezelig en mooi tegelijkertijd,” vatte Tuur de gevoelens van zijn zussen samen.
“Is dat het kasteel bij de camping, papa?” vroeg Renke.
“Laat me het even opzoeken,” zei papa.
Kato en Renke keken naar elkaar en rolden met hun ogen. Papa en zijn eeuwige smartphone. Zou er een dag komen dat hij iets wist zonder die domme telefoon? De kans leek hun klein.
“Ja,” zei papa even later. “Het is het ‘Château du Diable ’.”
“Sjattoo du diabol?” herhaalde Tuur.
Mama lachte: “Diaaaa-ble, schat. Dat is Frans voor duivel.”
Kato kreeg kippenvel. Een kasteel van de duivel? Vlak bij de camping dan nog wel? “Woont die duivel daar nog, mama?” vroeg ze zacht.
Weer lachte mama: “Nee, hoor. Die heeft er nooit gewoond. Het is gewoon een naam.”
“Dus, die duivel bestaat niet?” herhaalde Renke, die ook wat achterdochtig naar de burcht in de verte staarde. “De juf zedenleer zegt dat de enige duivels gewoon slechte mensen zijn.”
Mama dacht even na en zei dan: “Weet je nog hoe de Belgische voetbalploeg heet?”
Nog voor een van de zussen kon antwoorden, riep Tuur: “De Rode Duivels!” Tegelijkertijd trapte hij met zijn voet tegen de zetel van papa. “GOAAAL!” brulde Tuur.
“Auw, Tuur!”
“Sorry, papa…”
“Tuur, zijn de Rode Duivels echte duivels?” vroeg mama.
Tuur fronste de wenkbrauwen en begon heel hard na te denken.
Kato antwoordde in zijn plaats: “Neen, dat zijn lieve mensen. Geen stoute, laat staan dat ze in de hel of zo wonen. Het zijn gewoon voetballers.”
“Gewoon? Steenrijk, ja. En niet stout? Dat weet ik nog zo niet,” bromde papa.
“Château du Diable is gewoon een naam.” zei mama. “De makers van dat kasteel zochten gewoon een stoere titel. In de middeleeuwen geloofde bijna iedereen in God en de duivel. Het zorgde ervoor dat de gewone mensen—”
“Zoals de voetballers,” vulde Tuur aan.
“Juist. De gewone mensen werden bang gemaakt zodat ze zeker naar de burchtheren zouden luisteren. Vandaar die naam.”
“Het kasteel van de poezelige kat zou niet veel ridders afschrikken,” zei papa.
“Of het kasteel van de zachte kussens,” zei Kato.
“Het kasteel van de lekkere frisdrank!” zei Renke.
De zussen keken vol verwachting naar hun broertje die even nadacht en dan met een brede glimlach zei: “Het kasteel van Tuur!”
Iedereen in de auto lachte.
Even later zei papa zacht iets tegen mama: “Deej haf goost trips toe de kaas-sel.” Mama knikte.
Mama en papa ook met hun stomme gewoonte om in een andere taal te praten als ze niet wilden dat de kinderen konden meeluisteren. Denken ze nu echt dat wij altijd hun gesprekken proberen te volgen, dacht Kato en ze legde haar boekje opzij…om beter te kunnen volgen. Ze sprak dan wel geen Engels, ze had ontdekt dat veel Engelse woorden erg op het Nederlands leken. Kato probeerde de zin te vertalen die papa net had gezegd. Trips, dat zal wel tripje zijn. Kaas-sel, ja dat lijkt wel een beetje op kasteel. Enkel die ‘goost’ is een woord dat ze niet herkende.
“Mama, wat wil ‘goost’ zeggen?” vroeg Kato
“Spook,” antwoordde ze.
Weer kreeg Kato kippenvel. Duivel, spook, donkere wolken.
“Niemand krijgt me naar dat kasteel,” zei Kato zacht. “Al is het gevuld met snoep, frisdrank en boeken.”
“Zei je iets Kato?” vroeg papa.
Kato schudde haar hoofd.
“Nog een kwartiertje rijden,” kondigde mama aan. “Dan kunnen we eindelijk in het zwembad springen om af te koelen.”